
Buschauffeurs aller landen, Gij verbindt ons volkeren!
Is men de weg kwijt of wil men wat vragen, heeft men geen kaartje of mist men zijn halte, Uw norse facade negeert ons, zoals een ijsberg een aanstomend schip.
Achter Uw ruwe bolster schuilt een nog ruwer karakter, vol minachting tegenover dat volkje dat men reizigers placht te noemen.
Kloppen wij op Uw raampje, onzeker over de reisweg, dan stuurt Gij ons wandelen met een kwaadaardige blik of, zo kennen we U, kijkt Ge zelfs niet om, onze smeekbedes ten spijt.
Gij lieve buschauffeur, Gij herder van ons hulpeloze passagiers, zonder Uw herkenbare boeventronie, ware elke reis een beangstigende en bevreemdende helletocht.
Maar zie ons nu, vertederd toekijkend hoe Gij dat oude vrouwtje straal voorbij rijdt, ontroerd glimlachend wanneer Gij de deur weer eens te vroeg dicht laat knallen.
Gij toetert lustig en scheldt op mensen die geen bus besturen, maar knikt minzaam naar collega's.
Gij stinkt en hoest en zwetend, met Uw gelige hemdje half opengeknoopt, gaapt Gij onbeschaamd een jong vrouwendiertje na.
Wij kijken naar elkander, Wilhelm en ik, en laten in koor weerklinken: "Dank U, lieve buschauffeur!" (waarop Gij kwaad in Uw spiegeltje kijkt).