donderdag 25 februari 2010

Ode aan 's mensens beste vriend


Buschauffeurs aller landen, Gij verbindt ons volkeren!
Is men de weg kwijt of wil men wat vragen, heeft men geen kaartje of mist men zijn halte, Uw norse facade negeert ons, zoals een ijsberg een aanstomend schip.
Achter Uw ruwe bolster schuilt een nog ruwer karakter, vol minachting tegenover dat volkje dat men reizigers placht te noemen.
Kloppen wij op Uw raampje, onzeker over de reisweg, dan stuurt Gij ons wandelen met een kwaadaardige blik of, zo kennen we U, kijkt Ge zelfs niet om, onze smeekbedes ten spijt.
Gij lieve buschauffeur, Gij herder van ons hulpeloze passagiers, zonder Uw herkenbare boeventronie, ware elke reis een beangstigende en bevreemdende helletocht.
Maar zie ons nu, vertederd toekijkend hoe Gij dat oude vrouwtje straal voorbij rijdt, ontroerd glimlachend wanneer Gij de deur weer eens te vroeg dicht laat knallen.
Gij toetert lustig en scheldt op mensen die geen bus besturen, maar knikt minzaam naar collega's.
Gij stinkt en hoest en zwetend, met Uw gelige hemdje half opengeknoopt, gaapt Gij onbeschaamd een jong vrouwendiertje na.
Wij kijken naar elkander, Wilhelm en ik, en laten in koor weerklinken: "Dank U, lieve buschauffeur!" (waarop Gij kwaad in Uw spiegeltje kijkt).

Zon blijkt groter dan maan

... aldus wetenschappers.

vrijdag 12 februari 2010

Liefdesbrief


Graag zou ik haar onverhoeds langs achteren aanvallen met een kunstig vervaardigd slagwapen, een prachtig glimmend zwaard. Ik zou haar schedel splijten met één, krachtige sierlijke houw. Dan zou ik baden in haar bloed, haar nog nagonzende brein als een vlezige spons over mijn lijf laten varen. Haar armen en benen zou ik willen afhakken, haar ontweien en me in haar darmen rollen, terwijl ik haar lever en hart zou opvreten. En als ik daarbij tot overgeven zou komen, zou ik mijn braaksel opscheppen met een uitgehold stuk van haar schedel en het terug naar binnen zwelgen. Ik zou de laatste lucht uit haar longen zuigen, me als een hongerige jakhals op haar gehavende torso werpen en me vastbijten in haar beenderen, haar mooie, witte beenderen.
En dan zou ze van mij zijn, echt van mij, en hoe gelukkig zouden we zijn!

woensdag 10 februari 2010

De cursieve koe van grootmoeder Avonturier (1312-1369)


Bergen zijn leugenaars

Ik was eens in Roemenië (dat is een land in een uithoek van Europa waar de mensen zich minder wassen en minder centen hebben, maar wel lief zijn en niet tegen je roepen omdat je je kleingeld niet direct vindt). Er zijn daar veel bergen. Daar had ik, slim als ik ben, natuurlijk rekening mee gehouden. Ik trok mijn bergschoenen aan bij de eerste aanblik van de Karpaten (want dat is de achternaam van die bergen) en ik begon een paadje te volgen. Hier en daar had iemand een gele streep op een steen geverfd. Die gele strepen leidden omhoog, naar plekken waar steeds minder bomen en huizen stonden. Mijn rugzak begon door te wegen, dus ik smeet hem maar weg. Maar niet zonder er eerst mijn fles water te hebben uitgenomen. Ik dronk er eens van en dat deed deugd, want ik had al heel lang dorst.
Na lang zwoegen bereikte ik de top van zo’n Karpaat. Het uitzicht was prachtig. Alleen was er een wolkje dat nogal koppig in de weg hing. Ik deed teken dat het even opzij moest gaan, maar het wilde niet. Dus ging ik maar zitten wachten op die berg. Ik viel in slaap en droomde van mijn meisje thuis. ’s Morgens stond er een grote glimlach op mijn gezicht. Het was koud. Gelukkig was de wolk weg en kon ik nu een foto maken. Maar er was iets veranderd aan dat uitzicht, behalve dat dat wolkje verdwenen was. Die berg was ’s nachts op wandel gegaan! Dus ik zeg: "Zeg, berg, wat heeft dat te betekenen? Kan je niet gewoon blijven liggen waar je ligt?" Maar de berg, die ook een reuzenschildpad was (zoals alle bergen) deed of zijn neus bloedde en beweerde dat hij niet bewogen had. De gele strepen waren nochtans nergens meer te zien.

dinsdag 9 februari 2010

Recept voor een bos

Holletjes.
Oude mensen die jonge mensen van een bankje proberen te verjagen.
Mos.
Joggers met walkmans.
Weggeltjes.
Taverne ‘De Melkerij’.
Kinderen.
Champignons.
Kleine diertjes: eekhoorntjes, konijntjes, muisjes, ratjes, oorwormpjes, kevertjes, kikkertjes, poesjes, gnoetjes, wezeltjes, eendjes en padjes.
Struiken die heen en weer wiegen.
Hartjes in schors.
Vuilbakken.

Meneer Stroganoff heeft een saus uitgevonden



Alle kinderen van het dorp liepen naar het huis van meneer Stroganoff, want die had een saus uitgevonden.
Bij De Post hadden ze gezegd "Rot maar op, en kom nooit meer terug!" of dat hij kon doodvallen voor hun part of zoiets. Daarna was hij een tijdje postkoetsovervaller geweest, maar er waren nogal weinig koetsen in die tijd, dus was hij naar huis gegaan en uitvinder geworden. Eerst had hij een machine uitgevonden die heel erg ingewikkeld was. Er was een wieltje aan en als je daaraan draaide begon er een lichtje te flikkeren. Dan moest je op dat lichtje blazen en schoot er een hele transportband in gang die allerlei dingetjes naar een ijzeren koffertje leidde. Die dingen vielen dan in dat koffertje en verder zag je ze niet meer terug. Maar die band zette ook een tandwiel in werking, dat een ander tandwiel en nog een ander en daarna nog tien andere in beweging bracht. Dit alles zorgde voor zo veel lawaai, dat je bijna niet meer kon geloven dat er echt geluid was, maar dat je dacht dat je dood was en dat dit het geluid van de eeuwige stilte was. Dan steeg er een ballonnetje op en stopte het geraas. Dat ballonnetje zong een liedje, heel zacht. Je kon het bijna niet horen, want je oren deden nog pijn van dat lawaai. En als het liedje gedaan was, veranderde het ballonnetje in een baksteen en moest je maken dat je wegkwam. Deze machine was de eerste uitvinding van meneer Stroganoff. En nu dus een soep. Saus, bedoel ik.